Het valt me op. De laatste tijd, als ik mensen tegen het lijf loop, vragen ze zelden nog “hoe is’ t?”. Neen, ze vragen me meestal “Hoe is ’t met je dak?”. Op zich valt die vraag, in tegenstelling tot de bakken regen de laatste tijd, niet uit de lucht. De mensen weten namelijk dat ik onlangs de moed had om de pannen van het dak te swingen. Letterlijk dan. Ik vind dat ook niet erg, die vraag. Ze opent mogelijkheden om wat dieper in gesprek te gaan dan the usual “goe goe”. En kunnen we niet allemaal zo’n iets diepere babbel goed gebruiken?
Om jullie een antwoord te bieden op die zichzelf klonende vraag, bezorg ik met plezier een openbaar antwoord.
Ze is de laatste tijd wat veranderd, de relatie met mijn dak. De band is dan ook zo jong. Het is ook de eerste keer dat ik zo snel een hartstochtelijk engagement aanga met een – het mag gezegd worden – oud wijf. Ik had al eerder een lange relatie met een oud dak, maar die verliep een stuk rustiger. We waren al een paar jaar samen voor ik ze kon inboren en impregneren. En bovendien heb ik ze door een ander laten dekken. Ik kreeg daarna al snel een zwarte kijk op de eens zo rozé blos op haar wangen.
Niet zo met mijn nieuw dak, neen, nu gaat alles wat vlotter en sneller. Hoewel, zo rimpelloos gaat het nu ook weer niet altijd. Je kent dat, je gooit je in iets nieuw en denkt dat alles solide is. En dan begin je de barstjes en scheurtjes te zien. Je aanschouwt het op een andere manier.
Desalniettemin heb ik me er dus snel op gegooid, op roefie. Dat is haar koosnaampje, maar ik denk niet dat ze het me kwalijk zal nemen als ik haar ook zo noem in mijn schrijfsels aan u.
Na korte tijd merkte ik dat roefie wat begon te zagen. Niet over erg grote dingen hoor, hier en daar was er een pijnpuntje. Maar er was telkens licht aan het eind van de tunnel, zeker nadat ik ze wat meer veluxe aanbood.
In het begin had ik gelukkig ook de keuze gemaakt een rubbertje te gebruiken toen ik haar bewerkte aan de onderkant. Dat heeft ons geholpen om de weinige tranen die vloeiden goed af te voeren in de – hoe kan het ook anders – afvoerbuis.
Maar dan begon het. Het gekraak. En op de duur begon ze te balken als een ezel! De eerste pogingen om haar te verhoutwurmen minder wind te vangen, hadden weinig succes. Ik wist dat ik haar onderdak moest bieden, daar was geen twijfel aan, dus gaf ik niet op en heb haar een paar dagen na elkaar, op mijn ééntje, goed gedekt. Ze zag er blauw van! Zo doen we dat, wij echte mannen!
Maar dat houdt niemand vol. Ook ik niet. Het is alsof je voor het eerst roekeloos een veld vol bloemen inloopt en al snel merkt dat je getengeld wordt. Precies dat gevoel hadden we ook. Toen ik haar enige tijd later besmet heb, was het duidelijk voor ons beiden. Dit kon zo niet doorgaan. Ze sloeg de spijker op de kop toen ze me vertelde dat ze tijd nodig had. En de weergoden waren het met haar eens.
Rechtlijnig is dat allemaal niet hé, zo’n nieuwe relatie. En met de ouderdom begint er hier en daar al wat krom te trekken, maar uiteindelijk weten we allemaal beter wat we willen. En we leren ook beter naar mekaar luisteren, ook al loopt dat niet altijd van een leien dakje. Niemand moet in dezelfde waterpas blijven lopen, dat is ongezond.
We hebben toen onze tijd genomen en hebben nu een pannenlat-relatie. Dat werkt beter voor beiden.
Het gezaag is minder en kan vlotter opgevangen worden. Ik blijf erop hameren dat we onze balans zullen moeten vinden en er nog veel werk aan de winkelhaak is en ook zij ziet dat gelukkig in.
Maar we zijn blij. Heel binnenkort zal ze zich helemaal verlicht voelen en dan zal ik hét met liefde kunnen doen. Met de nodige inspanning ook, maar dat heb ik graag, dat doet haar en mij plezier. Ik zal ze, in tegenstelling tot de vorige keer, rustig en met respect dekken. De pannen zullen op het dak vliegen! Ze zal nokvol zitten! En daarna komt die zalige tijd waarin we samen onder de rotswol kunnen kruipen om mekaar te verwarmen.
Ik zie het helemaal zitten! Roekie, mijn dakske, wat zie ik je graag!