Reisverslag juli 2020

18 juli 2020 – het vertrek

Zomervakantie. En voor mij geen vakantie als de vorige. Het juk van de voorbije maanden weegt op een andere manier dan ik gewoon ben. Dankzij de Covid-19 crisis en de beslissing om in het onderwijs te stappen, voel ik niet de zware lichamelijke vermoeidheid die ik al jaren voel. Ook niet het sterk verlangen naar die luttele twee weekjes waarin in al mijn stress kwijt moet raken aan het tempo van een speed-massage, laat staan het gevoel dat ik bijna dwangmatig de batterijen (van het type ChroMo) moet opladen voor het volgende jaar. Neen. Ik heb voor het eerst in dertig jaar twee maand vakantie. Dat valt dus wel mee.
Maar het gewicht op mijn schouders is ook niet gering. In een paar maand tijd gescheiden, bij een vriend gaan wonen, in het huis van een andere vriend gaan wonen, bijna een schip gekocht, dan maar een huis gekocht. Soms alleen geweest, geen heim gehad, geen vaste grond onder de voeten. Soms niet alleen geweest, maar ook dat is leuk vermoeiend.
Gelukkig heb ik ADHD, anders was ik net iets tè moe geworden.
Een andere vakantie dus. Zonder vrouw. Zonder mijn kinderen. Vooral zonder mijn kinderen. S zit in Peru en heeft al lang genoeg vakantie. W werkt in den Hubo, om zichzelf te verrijken op meer vlakken dan hij zelf kan bedenken. L neemt wat ontspanning maar moet studeren voor haar 2e zit.
Alleen. Maar met veel zin in avontuur. En zin in slaap, veeeeeel slaap.

De V-van op z’n best

Het plan is eenvoudig: ik vertrek de 18e juli om in God-weet-hoeveel dagen door Frankrijk te trekken, richting Spanje. Geen tolwegen. Zo weinig mogelijk autoroute du Soleil ou des Arbres ou des autres choses.
Reizen zoals we het als kind soms deden, met tante Babbette of Moeke en Vake. Tuffen langs de Franse secundaire wegen om uiteindelijk toch verrassend goed aan te komen. Met een pak indrukken. Maar deze keer wel mét airco en Spotify, niet het eeuwige cassetje van een in vergetelheid geraakte zanger. Want Alphaville was ons moeder te snel beu. En met GPS want mijn boek met kaarten van het Frankenland is duizend jaar oud en geschreven in on-ontcijferbare hiërogliefen.
Ah ja, we waren bezig over het plan. Doel twee: de derde of vierde augustus terug zijn. Voor S terug komt uit Peru. Een dag of 17-18 dus.
Waarom Spanje? Omdat onze goede vrienden R&A uit Igualada verhuizen. Naar het huis achter hen. Ik beloofde mee dozen over de muur te gooien. En corona-vrije knuffels te geven. Bovendien kon ik een paar dagen resideren in hun appartementje in Llafranc, waar ik via het plaatselijke duikcentrum een Nederlandstalige (écht hé!) duik of 3 in de heldere wateren aan de Costa Brava kon doen. Je weet wel, uit een boot vallen en een meter of 20-30 onder water naar visjes en ander gekwalte gaan kijken. Daar had ik nu eens zin in zie!
Hoofddoel: Ontspannen. Filosoferen, wie weet een liedje schrijven. Reflecteren.

Maar wat zou mevrouw Lot zijn als ze zichzelf niet kon tarten. De week voor vertrek sloeg ze als gevolg van al die zelf-tarting toe. Nu vraag ik me af of het lot wel een vrouw is. Tenslotte is ze, enfin, hij, iets zoals een Goddelijke macht. En in dat geval dus niet éénslachtig. Karakterieel is hij, elléé, zij, wel eerder een vrouw vind ik persoonlijk. Ik wijk weer af, excuseert u me. Ze sloeg toe met de zwepe op ’t moment dat ik mijn volle duikkoffer even uit de weg wilde zetten. Het gevolg was plots en pijnlijk genoeg om door de benen te zakken. Na vele maanden sluimeren was madam Hernia er plots weer. Ja, ook zij is een madam. In het Engels is het tenslotte Her Nia.
Voor de leken: de bulging tussen de 3e en 4e lumbale wervel is wat gescheurd waardoor het merg een ietsiepietsie naar buiten puilt en daar de centrale zenuw een beetje beroerd. Het gevolg is tamelijk goed te zien aan mijn gedrag. Zo loop ik de eerste dagen zonder sokken rond want ik kan nog net mijn knieën aanraken zonder een grimas die de buren verjaagt. Op een stoel zitten lukt. Erna rechtstaan duurt tien minuutjes. Enfin, ge snapt het plaatje. Auto rijden? Een regelrechte marteling.
Maar ’t oo zo gevreesde Lot slaat nooit op één plaats toe. De provincie LLeda gaat in lockdown. Notabene daar waar Igualada bij aanleunt.
De volgende dagen doe ik mijn oefeningetjes en beweeg veel. Het weekendje kano-varen-kamperen in het Biesbosch lukt ook. De rug doet het dus stukken beter en ik denk dat ik kan vertrekken.
Dus vorm ik mijn camionette nog even om naar de V-Van. Middenwand en achterzetel er uit, Zaag zaag, timmer timmer, schroef schroef. Een beddenbak, afgesloten kast voor de septische WC (of was het een sceptische wc?), vakken voor de valiezen, frigo, bakken, tent, dons, gitaar, ukelele, BBQ, gasvuren, halve keukenkruidenrek,… Je snapt me wel, ik heb een gezond stevige rijsleist.
En een lijst met de 100 mooiste plekken in het land der Fransoozen. En spekken. Voor onderweg.

Het is 18 juli 2020. Ochtend. De V-Van werd gisteren volgestampt.
Ik zet mijn GPS op “tolwegen vermijden” en de doel-speld lukraak ergens onder Reims. Van daar wil ik tamelijk loodrecht naar het Zuiden. De natuurgebieden bezoeken. Het vakantiegevoel kruipt onder de kleren. Ik vertrek.
Wordt vervolgd.

Dag één: rechtlijnigheid in glooiing

Waarom klagen sommige politiekers zo over al dat geld dat naar de Walen gaat? Moesten ze nu gewoon eens van Doornik naar Charleroi rijden en dan naar de grens, dan zouden ze toch zien dat de wegen bij onze Waalse vrienden al in 50 jaar niet vernieuwd zijn? Ik geef het voorbeeld en doe het gewoon. Gelukkig is het hobbelen snel voorbij als ik de virtuele lijn met het buitenland over rij. Het binnenland uit. Buitenland is nu binnenland. Dus eigenlijk rij ik het binnenland in. Ik ken zeker één iemand die hier om moet lachen.

Vrienden en mindere vrienden, ik zeg het u voor het eerst, maar niet voor het laatst: de wegen bij onze zuiderburen liggen er prima bij. Als je van Charleroi afdaalt naar de streek der ploffende kurken, rij je op zo’n rustige manier over mooie vernieuwde tarmac, dat je er meteen gelukkig van zou worden indien je tarmacliefhebber zou zijn. Ik ben eerlijk gezegd wel wat liefhebber van het zwarte spul, dat voor het grootste deel bestaat uit de meest dikvloeibare vloeistof op aarde. Maar beton is ook goed, als het niet teveel en te lang brbrbrbrbrbrbr onder de banden doet.
Ik rij graag. Dat heb ik altijd gedaan. Als kind reed ik veel en snel op de fiets, als puber op brommers en als grotere puber in den otto.
En ik kijk graag. Dat heb ik altijd al gedaan. Als kind keek ik naar de meisjes als ze zelf niet terugkeken, als puber keek ik naar de meisjes als ze naar me keken en als grotere puber naar grotere meisjes ongeacht ze terugkijken of niet.
Toen mijn ouders in de jaren ’70 van Pretoria naar Marinabeach reden in de DKW – of was het de VW-bus, ja het was de VW-bus want ze hadden er een park ingezet, je weet wel, zo’n park van hout om kruipende peuters in te dumpen en te hopen dat de drang naar ontdekking daarmee zou afnemen, wat uiteraard niet helpt en wel in tegendeel want achter tralies zitten wakkert net de nieuwsgierigheid aan, waarom zouden gevangenen anders willen ontsnappen? – en dat was een rit van zeker een uur of twaalf, de tussenstops niet meegerekend, toen dus, stond ik heel de reis recht. Soms vielen mijn ogen toe. Een second of één. Want er was een nieuwe grasspriet te zien. Ik was één.

De vlotte wegen rollen onder mij voorbij. Ik sla af in Reims en raak even de randen van de desolate stad aan. Normaal gonst het hier van de bubbelproevende toeristen. Maar corona is corana, dus blijven ook de Fransen in hun kot. Ik zet de GPS (Google maps) op “Autosnelwegen vermijden” en tuf richting Épernay. Anders dan in mijn geheugen, zijn er voor en na Reims niet zoveel wijngaarden. Graanvelden wel. Graaaaaanvelden, zoals we dat van Frankrijk gewoon zijn. Er zijn nog zekerheden in dit leven. Ik zie op de GPS in de heuvels voorbij Reims een groene zone en rij er naartoe. Ja! Druivelaars. Hoe geraak ik boven op de heuvel? Eenvoudig: gokken. Links rechts rechts links tussen de wijnranken. De V-Van trekt heerlijk krachtig op de steile onverharde paden. Ik stop hoog, net onder het bos. De verrekijker is mijn vriend en brengt bij dit heldere weer de dorpjes, het eenzame kruisbeeld, de kerkklok en zelfs de kathedraal van Reims verbazend dichtbij. De dorpen zijn leeg. Geen mens op straat, behalve die éne boer die een rijtje druiven bewatert.
De picknick smaakt heerlijk en de wandeling door het mooie bos doet deugd. De stilte is er.
De stilte die we thuis niet hebben. Goed begonnen is half gewonnen.
De V-Van is ondertussen mijn vriend. We tuffen verder, de heuvel over om door de mijlenver uitgestrekte wijngaarden rond Épernay te kronkelen.
Ik kies zorgvuldig het thema van de dag: rechtlijnigheid in glooiing. Zoals druiven in rij na rij na rij, gevormd door de zachte glooiingen van de heuvels.

Stop één Reims
rechtlijnigheid in glooiing

Het is hier nu al genieten. Ik zie op de kaart “Parc naturel région de la Forêt d’Orient”. Ze hadden het ook gewoon Flor kunnen noemen, maar het is wat het is.
Google doet echt wat ik wilde en stuurt me langs de ene ontdekking na de andere. V-Van and me volgen delen van de Route du Champagne en andere mooie wegjes door dorpjes met onbekende namen.
Zo rijden is veel minder vermoeiend dan via de autosnelweg! En het verbruik van de V-Van ligt lager. En de tol ook, namelijk niets.

Mareuil-sur-Ay

De weg speelt met rivier de Marne en in Mareuil-sur-Ay stop ik net over de brug. Ik ben ontroerd door de schoonheid van de rivier, verliefd op het kleine schip dat aangemeerd ligt. Vissen zoeken. Voeten baden. En dan weer verder.
In het eerder genoemde natuurgebied, kortweg Flor, zoek ik ergens rond het reuzenmeer een klein wegje en poot mijn tent even later neer aan de rand van het bos. De zin in tent is groter dan die in camionette, dus waarom ook niet? Na het kampeerkoken en met de gitaar in de hand, rijdt er plots een Franse auto van de Flieken voorbij. Kortweg FAF. Faf vertraagt en ik knik vriendelijk, voorbereid om mijn machete in een flits uit te halen en kwiek koppen te snellen. Ze rijden traag verder naar het eind van het pad, waar een slagboom de weg blokkeert naar het verlaten terrein van een recreatiedomein. Even later komen ze terug. Ik zing een lied over stomme flieken op een zo vrolijk mogelijke manier. Ze verstaan gelukkig geen Nederlands en zien het aan als een ode ter ere van mannen in uniform. Om die reden knikken ze vriendelijk en rijden verder. Vanaf nu klinkt mijn lied geheel anders.

Als de schemer valt ga ik het bos in richting water. Er is een gespleten boom die, ik zweer het, precies een groot vagijn is met benen die hoog in de lucht steken. En er zijn muggen. De rand van het grote water is moerassig en staat vol bomen. Ik loop verder en kom op een strand  vol zeil-, roei- en andere bootjes. De knobbelzwanen krullen rustig hun nek. Het grote gebouw verraadt het feit dat dit normaal een drukke plek moet zijn. Niet in deze tijden. Mijn kleren belanden in een boot. Even later zwem ik naakt door de waterplanten. Dit is vakantie.


Als ik een uurtje later de ogen wil dichtdoen, valt het samenscholingsverbod plots tegen. Vlakbij is een boenkeboenke-feestje én ergens aan de overkant van het meer schiet vuurwerk de lucht in. Van al die drukte val ik al snel in slaap.
’s Nachts zijn er ook nog koeien. Dat deert me niet, zolang het geen Hollanders zijn.
Wat ik morgen ga doen, zie ik dan wel weer.

Dag twee: deuren en bomen

Mussy-sur-Seine

Het ontbijt mag er zijn. Enkel de croissants ontbreken. Na een rustige ochtend, afwasje en opruim-poging, bekijk ik de kaart en zet mijn doel op Mont Beuvrai, midden in de Morvan.
De weg kronkelt langs de bovenloop van de Seine, die hier verbazend goed gelijkt op le Loir, de rivier waar we als kind duizend uren in speelden. In Mussy-sur-Seine moet ik stoppen. Dit is te mooi. Onder de brug koel ik mijn voeten in het water en fotografeer wat libellen en ander schoon. In dorpjes met namen als Châtillon-sur-Seine, Montbard, Aisy-sous-Thil valt het me weer op: hier is bijna niemand. Ik ben alleen op vakantie. Geen Nederlanders, Belgen en zelfs geen Fransen op straat.

De rit gaat verder via het opvallende Montbard en in het wondermooie Semur-en-Auxois stap ik uit. Hier leven wél wat mensen en er is zelfs een klein marktje! Eureka! Het stadje is mooi. Oud. Authentiek. Ik wandel en beeld me in hoe het hier vroeger was, je weet wel met ridders en jonkvrouwen en cowboys en indianen. En hoe ze vanop de verdwenen omwalling in de Armaçon rivier piesten.
Ik zie mooie deuren en kies het thema van de dag: Deuren. Ik ben altijd al geprezen voor mijn fantasie.


De kathedraal is vervallen, opvallend licht en eenvoudig. Net zoals alle andere kerken waar net een viering plaatsvond, stinkt ze naar wierook. Geef mij maar mirre en goud! Wat mirre ook moge zijn. De olijven in het kraam naast het terrasje waar de thee lekker is en waar een opvallend vriendelijke juffrouw met veel te hoge boots met rose strikjes zich flamboyant excuseert als ze en passant mijn stoel even aanraakt, zien er goed uit en smaken prima Zuiders. Ik koop een potje honing van de vader van de  lokale imker, die het geld bijna niet kan aannemen. “Gisteren mijn handen in de bijenkorf gestoken en wat teveel gestoken” zegt hij. Maar dan in de Franse taal. U vindt het niet erg dat ik even vertaalde? Ken je Shrek? Awel, zo waren zijn handen maar dan niet groen. De ballonvingers geven me het potje met de naam “Miel de Vesce”. Ik koos dat omdat ik niet weet wat het is, Vesce. Weet jij het? Het zijn vlinderbloemen. En dat smaak je: de nasmaak is fris geurig en paars.

Semur-en-Auxois

Al rijden verandert het landschap rustig van wijngaard en veld naar bos. Lappendekens van geel en groen en bruin. Hier en daar een veld met zonnebloem of cannabis. Écht hé! Van die medicinale brol waarschijnlijk. Ik stop niet om een joint te rollen, want weet dat het zal tegenvallen.
De Morvan is groen. Zééér groen. Hier moet ik in de herfst terug komen, dit moet met het kleuren van de bladeren één van de mooiste plekjes in Frankrijk zijn. Weer ben ik Google Maps dankbaar voor het kiezen van de weg. Je moet gewoon nu en dan het lef hebben om een wegje in te slaan naar een mooi uitziend stukje of dorpje. Het gaat steeds meer omhoog.

Bovenop een berg zie ik een bord en druk iets te snel mijn rem in. Achteraan de V-Van rammelt er iets. Potten en pannen interesseren me niet. Ik sta op een plaats met de naam Bibracte.
Er is een museum waar ik niet binnen wil. Het gratis plannetje toont me de site: de bergtop van de Mont Beuvray vol opgegraven snuisterijen en vooral muren van Kelten, Romeinen en Galliërs. Ooit de hoofdstad van de machtige stam der Haedui. Dat staat in het foldertje en op Wikipedia, dus is het waar.
Terwijl ik door het mooie bos wandel, moèt ik het thema van de dag veranderen in Bomen.

Bibracte bomen

Deze zijn hier te mooi en te verwrongen om het niet te doen. Ik loop over de mooie opgegraven stad en mijn fantasie slaat weer op hol: ik beeld me in hoe de ezels naar boven sjouwden met graan en Champagnekurken en hoe Asterix en Obelix hier ooit vanop de stadswallen op de vijand piesten. Wat moet dat lachen geblazen geweest zijn!
Indrukwekkend toch, deze plek: moet je eens bezoeken. En er is een gratis busje naar boven, met een mevrouw die 30 seconden moet zoeken naar de knop van de deur maar ook in 30 seconden naar de top kan rijden. Na deze verrassende ontdekking en de deugd doende wandeling is het doel een slaapplaats te vinden.

Wolken in Bibracte
Bibracte opgravingen


Ik zoek op de kaart naar de loop van het riviertje dat op de berg ontspruit en zie in een gehuchtje “Le Moulin” staan. Daar ga ik heen. Naast de kerk van Eglise Saint Prix, je ziet het bijna niet, zit een wegje verstopt. Als je dat volgt, kom je voorbij de oude molen, en aan de beek is een prima plekje voor de tent.
Je kan er, als je er ooit komt, net zoals ik, naakt in het riviertje baden en vanop de reling van het brugje…. In het water piesen.

Le Moulin, Église Saint-Prix

Dag 3:  Van with a view

Heerlijk toch, wakker worden met het geluid van een kabbelend beekje en wat tjirpende sprinkhanen? Geen idee hoe laat het is, en dat geeft niet. De tent gaat open en ik kijk nog 10min naar de koeien. Na een heerlijk ontbijt vertrekken de V-van en ik naar het Zuiden. Terug naar het Noorden zou maar al te gek zijn and a waste of time. Vandaag wil ik ergens ter hoogte van Lyon uitkomen en prik de rode gps-pin in Parc Naturel Régional du Plat. Eens uit de Morvan, is de weg wat saai en google stuurt me via te grote wegen. De Fransen leggen op die wegen om de vier ronde punten een klein commercieel centrummetje en dat zorgt voor teveel auto’s en teveel niet-groen. Ik sla dus op de bots ergens rechts af. Vanaf daar is het wel weer mooi. Er worden zoveel mooie beelden op het netvlies gebrand, dat ze allemaal fotograferen te gek voor woorden zou zijn.

De onbekende berg

Rond de middag rijden we de onbekende berg op. Die zal je niet kennen want zoals de naam het zegt, is ie onbekend. Bovenaan is een picknickplekje, en dat komt goed uit want de honger slaatg net toe. Het deert niet echt dat trucks heen en weer rijden om stenen en aarde van wat verder op de berg naar beneden te brengen. Mensen hebben tenslotte het recht om te werken, ook tijdens mijn verlof. Ik schiet er wat foto’s en vertrek weer. De weg begint steeds meer te kronkelen en voelt vanwege het groene landschap aan als een rivier. Op dat ogenblik gooit Spotify, die ik verdenk mee te kijken door de camera van de GSM, “Rainbow” van Talk Talk door de boxen. Ken je dat? Neen, Niet erg, ik ook niet. Mensen hebben het recht om muziek niet te kennen die ik ook niet ken. Maar je zou het beter eens opzoeken: indrukwekkend nummer en het past bij de weg door Frankrijk.
Ik kies het thema van de dag: Van with a view.

Stuwmeer Doizieux

Op een bepaald ogenblik doemt een grote muur voor me uit. Een stuwmeer! Het blijkt het stuwmeer van Doizieux te zijn en het water lokt me. De V-Van stopt voor “Les Pied dans l’O”. Jaja, het zou pieds met een s moeten zijn maar dat is het niet. Wellicht daarom, maar ook misschien door de corona, is die bar gesloten. Deert niet, ik kwam niet om te drinken. Ik daal het aarden padje tussen de struiken af en kom aan een langgerekt strand waar geen dames in monokini liggen. Dat is jammer, maar die in bikini mogen er ook zijn. Ik heb genoeg gezien en om mijn gespierde lichaam in een beter daglicht te zetten, haal ik zwembroek, handdoek en snorkelgerief uit de auto en sta even later te blinken aan de rand van het water. Blinken, dat leest u goed. In vergelijking met de vier starende Fransmannen ben ik een sneeuwman. Ik troost me met het feit dat ik mooier borsthaar heb en duik in het heerlijke water. Na wat opwarming duik ik een metertje of vier onder en zwem wat langs de bodem. Het duurt niet lang of ik vind prachtige schatten! Een oranje autootje en een speelbal van een hond! Geweldig!

beer
papa vis


Gelukkig merk ik ook de visjes op die in scholen aan de oever spelend door het water dartelen. Doen vissen dat, dartelen? Hoe dan ook, als ik plat op mijn buik ga liggen, verschuilen ze zich onder mijn stoere lichaam. Wellicht heeft de aantrekkelijke geur van mijn oksels daar iets mee te maken. Het kriebelt en ik voel me even papa-vis.
Na het verfrissende zwemmen besluit ik nog twee minuten te zonnen. Meer moet dat niet zijn.
Ondertussen komt een gezin met kinderen en ik wil ze leren hoe je een beer uit het water moet redden. Er is maar één manier om dat te doen. Ik begin dan ook meteen aan een zandkasteelbeer die doet alsof ie gered moet worden. Het doet me denken aan de Eifeltoren die mijn dochter en ik eens maakten op een soortgelijk strand in Frankrijk en waarvoor we de eerste prijs zandsculpturen kregen. Ze was toen een jaar of acht-negen en blij met het prijzengeld, namelijk een emmertje zand.


Ondertussen is het al laat in de namiddag en vertrek weer. Dáár, op die heuvel ergen wil ik slapen.
Ik zigzag wat kleine wegjes door en zie plots een baantje links. Een baantje, dat wil zeggen wat stenen, boomwortels en een helling van 15 tot 20%. Een berekend risico. Kan ik hier achteruit uit? Ja natuurlijk kan dat! Alle passagiers, inclusief de strontvlieg die al 428km mee reist, doen hun ogen dicht. Ik ook op een bepaald ogenblik, dat geef ik toe. Maar mijn twaalfde zintuig was weer juist: ik kom uit op een kruispuntje van twee wandelpaden met een prima stukje gras om te parkeren. Ik kook rijst met andere lakkere dingen terwijl een mountainbiker voorbij glijdt. De avond valt en het zicht op de twee valleien is machtig mooi. Ook de zon die onder gaat moet op de foto.
Voor het eerst slaap ik in de Van. Slaap zacht.

de foto zonder getrukeerd groen

Dag vier: thema: Bernard

Het slapen in de buik van V-Van was goed. Het naakt opstaan en de nabije omgeving verkennen ook. Het gekleed ontbijten, mét een baguette, was top.
Vandaag laat ik wat dingen achter. Deze streek en misschien ook sommige gedachten. Tussen Lyon en Grenoble kan je dat hebben, zo’n gevoel.
Ergens in de richting van Grenoble ligt mijn volgende doel: Lac d’Aiguebelette. Dat schijnt zeer mooi te zijn.
Onderweg kies ik het thema: rondepuntenkunst. Wat is daar toch mee? In ’t Belgenland is het al even erg. Wat heeft een mens er aan een misvormde monolithische fallus te zien staan met de naam “Champs de faiblesse”, of een everzwijn met de vorm van een sterrenstelsel? Ach, het zal wel aan mij liggen, ik schrijf liedjes en nu en dan een zotte tekst. Wat weet ik nu van rondepuntenkunst?
Al rijden langs de drukkere wegen rijzen stilletjes aan de bergen voor me op terwijl de met rode lei bedekte daken spitser worden.
Wat is dat toch met mij en hoogtes? Als ik ze zie, wil ik er op. Ook dat heb ik al altijd gehad. Ik zweer het u, mocht mijn moeder-zaliger omgekeerd bevallen zijn, het was nóg vlotter verlopen. En wat hadden mijn tantes plezier toen ik gedoopt werd! Terwijl vader-niet-zaliger mijn voet vasthield, klom ik op de doopkaars omhoog! Ook mijn fascinatie voor vuur komt wellicht daarvan. Ik was nog geen vijf toen ik voor het eerst de motor van mijn ruimteschip uit de boom liet vallen – en toevallig was die motor een echte motor – op de fontanel-gevoelige schedel van mijn broer-als-bij-toeval-ook-na-dit-voorval-niet-zaliger. Ik heb dat nog steeds. Een ladder of boom of berg, ik moet er op.

Terwijl het ruwer wordende landschap zich rond mij ontwikkelt, vraag ik me af of dat iets is, hoogtes en laagtes en mensen. Waarom staan op de toppen enkel ruïnes? Daar leefden ooit machtige mensen. Nu leven ze in het dal.
Is het ook zo met andere zaken? Verlagen we ons, banaliseren we steeds meer terwijl de mensheid het dal in trekt? Moet er niet eens meer geklommen worden, ondanks de inspanning, om mooie dingen te doen en voor het nageslacht iets na te laten, al is het maar een ruïne, een vage herinnering, een bron voor creatief denken? Ach, weerom, wie ben ik?
Ik kom aan het meer en volg de P van Parking. Miljaar! Bellewaarde heeft er niets aan! De P van Parking is groot en staat half vol. Ik stap uit en zie jongeren aan touwen voorbij zoeven. Ik zie een rij aanschuiven aan de kassa(!!!) om aan het meer de voeten in het water te mogen steken. Ik zie een wit paard zielig staan kijken en slaag erin een foto te nemen van meer en paard zonder de fluoroze badolifantenen en felgeel modern ogende badpakken.
Dit is niet waar ik wil zijn en de kamperende eigenaars van de mobilhome naast me kijken verbaasd als ik 5 minuten na aankomst alweer vertrek. Hey, dit is toch een fan-tas-tische plaats om je sceptische WC te vullen?

Wit paard


De kaart toont een ander meer vlakbij, aan de andere kant van de berg én een ZZZ weg. ZZZ betekent klimmen! Ik sla af en begin de route die de Tour-de-Francers ook doen. Miljaar, wie dit met de fiets kan, kan op de eenwielfiets achteruit de Kemmelberg over. Hellingen van 12% en meer doen de zeven kreunende fietsers die ik inhaal kreunen. En kreunen dat ze doen! “Courrage”, denk ik en “idioten” denk ik ook. Maar ze gaan omhoog, dus vergeet ik het idiote aspect ervan, het past niet in mijn filosofie.

In bocht negentien staat hij. Als een grijs muisje, zwaaiend met de enige arm die hij nog omhoog kan houden. Zijn fiets tegen de rots. Ik stop. Hij kreunt. “Je ne peux plus”. De V-Van is menslievend: de deur gaat open, de fiets er in en de man ook. Ik trek hem omhoog, want hij geraakt niet in de stoel.
“Neem je me mee naar de top, dan betaal ik je een biertje” zegt hij met gebroken stem en niet in ’t Vlaams. Natuurlijk doe ik dat. Belgen doen alles voor een biertje!

De fiets van Bernard


De V-van vertrekt – met dank aan het Hill-Climb-System – vlotter dan de gemiddelde rijinstructeur op diezelfde Kemmelberg om een paar bochten later aan te komen op de top. We zitten op 1490m en er is een restaurantje waar het bier al fris staat. Ik stel me officieel voor en ben blij dat Bernard kan gaan zitten. Hij belde het eethuis eerder en ze vertelden hem dat hij maar zelf boven moest zien te komen. Bernard is 67 jaar oud en fietst veel. Naarmate het bier mindert en het konijn verorberd wordt, krijgt hij zijn kracht terug en vertelt over zijn camping, zijn kinderen. Ik heb vleeslust na een paar vegetarische dagen en bestel de Dilou, dat blijkt een soort worst te zijn. De stevige saucissen smaken naar wild en nog iets en gaan samen met de wijnsaus en de verhalen van Bernard vlot naar binnen.
Ik verander het thema van de dag in Bernard.
Als Bernard er een tijd later weer bovenop is, springt hij op zijn oude koersfiets, we nemen een foto en wisselen contactgegevens uit en there he goes, de berg weer af. Voor sommigen is afdalen tijdelijk.

Bernard
Bernard daalt af

Ikzelf rij verder en zie al snel het andere reuzenmeer vol bootjes en dorpjes en kasteeltjes bijna duizend meter onder mij liggen. Ik beslis in plaats daarvan een bospad in te rijden. Ook hier neem ik een berekend risico en stop even later in the middle of nowhere. Totale rust.
Een moment later verken ik het pad verder met de nieuwe bergschoenen omgesnoerd. Het pad versmalt en komt uit op een écht wandelpad. Ik daal af. Steil. Plots hoor ik iets wegvluchten en zie, terwijl ik even snel als Lucky Luke de camera omhoog zwaai, een berggeit tussen de struiken huppen. Ik neem wat verre kiekjes. De geit doet het geluid van een buizerd na. Ik wist niet dat ze dat deden, berggeiten. Dom dier! Beseft ze dan niet dat ik lid ben van een superieur ras dat niet in dat soort camouflagetechnieken trapt?

buizerd nabootsende berggeit


Na een half uurtje dalen door het zeer mooie bos, ga ik weer omhoog. Het pad is soms bijna verticaal en ik denk al puffen aan Bernard. Mijn cardio-vasculair systeem draait op volle toeren.
Ik beeld me in dat even verder in de struiken diezelfde berggeit het geluid van een spotvogel nabootst. Jaja, lach maar! Wacht maar tot jij bijna vijftig bent en net een worst hebt gegeten die verdacht veel naar berggeit smaakt!

Boven gekomen, prik ik wat gaten in een waterton en neem een velddouche. Koel en bloot. De vliegen mogen de zoute druppels van de grond likken in plaats van mijn atletische lichaam te bezoedelen.
De berggeit ziet mijn licht uitgaan als ik knus in slaap val. Zo stil is het zelden geweest. Een buizerd… pffff.

Dag vijf: Georges en carwash

De wind voert flarden van een verre kerkklok naar boven terwijl ik lang en rustig wakker wordt. Ik droomde van geiten die Bernard noemden en van stalactieten, maar dat doet niets ter zake.
Ik maak geen tijd voor mijn ochtendgebed want heb teveel honger. En gelukkig vond ik het potje confituur van krieken van Gudrun en bézen van Ilse terug in mijn voorraad. Je moet die eens komen proeven, die confituur. Beter vind je niet. Veel beter dan Gudrun en Ilse trouwens ook niet.
Mijn voorraad water geraakt stilletjes aan op dus ik denk eraan vanavond of morgen even op een camping te staan. Ik kan dan ook mijn WC legen, gewoon voor de show. Zo stoer tussen de gapende massa paraderen met de chemische pot in de hand, dat lijkt me wel iets. De eerlijkheid gebiedt me wel te vertellen dat ik de WC nog maar één keer gebruikte, gewoon voor de lol, om eens uit te proberen. Het voelt als een WC. Het bos voelt als het bos en dat is beter. De troepen groengeblonken vliegen mogen ook hun pleziertje hebben.

Maar vandaag is het plan om de Combe Laval te bezoeken. Via de berichten uit Spanje weet ik ondertussen dat Catalonië geen optie meer is. Ik trek het me niet aan.
De route ernaartoe is mooi en rijdt vlot door wat hoogvlaktes langs de rivier Le Nant. Mijn tweede naam is Nand, dus heb ik wel wat met die rivier. Hier zie je notelaars. Duizenden. Ik stop om mijn – op een belachelijk anders geschreven medeklinker na – naamgenoot te horen en te zien stromen en geniet van het prachtige licht onder het lichtgroen gebladerte van de oude bomen. De rijen zijn recht en mooi en er staat zoveel paardenbloem onder dat ik een konijn zou willen zijn. Maar een konijn met een tweede naam is belachelijk dus doe ik daar niet aan mee.


Ik kies verder langs de weg een oud boerderijtje uit waar het zoveelste bord met “vente de huile de noix” op staat en stap het erf op. Er komt een man op me af met het gezicht van een enorme goedlachse okkernoot. Het is waar dat huisdieren en mensen op elkaar gaan gelijken, sta maar eens tien minuten op de dijk in Oostende, je zal het zien. Hier gaan de mensen gelijken op wat ze doen groeien. Of het omgekeerd ook werkt laat ik in het midden. Georges, want zo heet de man, vertelt me dat ik zijn eerste Belg ben dit seizoen. Hij zegt er niet bij dat hij daar zeer blij mee is en dat hij mij sympathiek vindt, maar dat lees ik in zijn bolsterbruine ogen. Ik klets wat met Georges over koetjes en coronaatjes, bekijk zijn minimuseum van noten met namen en koop een fles olie voor ik weer ribbedebie ben.
Als ik de baantjes naar Combe Laval op kronkel kom ik drie auto’s tegen. Er is een Belg bij. Hoera!
Vlak voor de eerste tunnel van de Combe is er een P, ook weer van parking. Daar stap ik uit en laat mijn mond openvallen van verbazing. Dit is niet alleen het mooiste stukje Frankrijk dat ik ooit zag, het is één van de mooiste plaatsen tout-court.

Combe laval

Ik bevoorraad mijn maag en mijn rugzak en trek het wandelpad op naar Col de l’Écharasson, een paar honderd meter hoger en een dik uur stappen.


De wandeling is tof, dwars door het bos, door oude buxusstruiken, een weinig aangevreten door de Vietcong-rupsen. Het is met momenten zo bloemig dat je ervan zou beginnen snuiven. Soms neem ik een bijna onzichtbaar zijpad om aan de rand van de ravijn te belanden, waar ik me met touw zeker aan een boom en wat foto’s neem van het onvoorstelbaar mooie dal.

Op de col trekt een ruïne mijn aandacht en ik ontmoet de bewoner, een zekere meneer eekhoorn-achtig beest. Ik zoek later wel eens op welke eekhoorn zo mooi grijs is en zo lief kan kijken. Op de terugweg ga ik door een stuk bos en oriënteer me op het gevoel en gemakzucht. De herten zijn net te snel voor de camera.
Terug bij de V-van rij ik de weg verder door de reeks romantische tunnels uitgesneden in de rotswand.
Mensen, Combe Laval, onthoud dat en ga er heen! ’t Is er godverdomme mooi!

Ik zet mijn doel op het volgend stuk natuurschoon: Forêt de Saou.
Ondertussen komen er snel wolken op en die zijn donker. Het scheelde geen tien minuten of ik was een doorweekt wandelkieken. Terwijl in de bergtop op kruip, slaat de storm toe. Hevig. Ja: HEVIG! Zelden meegemaakt dit, maar ik geef niet op, ook al kronkelt de weg als een gemartelde slang. Het water knalt als kogels op de V-Van en het wordt verdomd donker. De bliksem slaat om de minuut neer en ik denk “als ik maar niet in open veld kom”. Zo iets moet je niet denken, dat is voer voor Murphy. En Murphy is wet. Ik rij het open veld in. Dit is waarschijnlijk een zeer mooie hoogvlakte, vol koetjes en coronaatjes. Maar ik zie het niet goed. Er zijn wat bomen en een hoogspanningskabel loopt langs de weg. Als de bliksem neerslaat, zal het op de neutraal zijn, denk ik en ga door.

De D70 gaat door een gehucht met de naam La Vacherie. Wellicht is er ook een La Coronarie in de buurt. Bij het binnerijden van het dorp doe ik een poging om een foto te nemen. Uitstappen is geen optie want zelfs met duikbril en snorkel verzuip je binnen de twee minuten. De regenpijpen van de huizen eindigen met een bocht op de smalle straatjes. De druk van het water is zo groot de buizen het natte sop meters ver horizontaal spuiten. Ik rij erdoor want het is een gratis carwash, met extra aandacht voor de velgen. Onder elk luttel luifeltje van elk luttel gebouwtje staan zeven motards op een kluit te bibberen. Ik dacht vandaag nog “hier moet ik eens met de moto komen”.
En dan komt het: ik zweer het u, ik zie een bord met “Col de Baccus”. Bacchus doet er goed aan geen bier naar beneden te gieten, daar krijg je dolle koeien van. Nu komen er enkel gaten in het leer van die koeien.
Na nog wat hagel klaart het op en de D70 blijft mooi terwijl ik het beoogde natuurgebied inrij. Ik ben moe en wil snel stoppen. Maar overal staan hier borden met niet kamperen sie en niet kamperen la. Ik besluit een dag vroeger te resideren tussen onze Nederlandse buren en zoek de dichtstbijzijnde camping.
Die ligt in Crest. Ik plant er de V-van op een rustig stukje gras en doe verder niets anders dan wat men op een camping doet: naar Nederlanders kijken, lekker koken, eten en een Belgisch biertje drinken. Niet in het minst om de buren jaloers te maken.
Er zit op de camping één cicade die zeer luid krikrikriet, net in de boom boven me. Ik wens het beest een prettige nacht en val snel in slaap.

Dag zes: George en rust

Ik heb een blein. Dat heet ook een blaar. De wandeling gisteren was stevig en mijn nieuwe stapschoenen zijn nog niet ingelopen. Of het zijn mijn voeten die nog niet ingelopen zijn.
Die blein is een goed excuus om hier twee nachten te blijven in plaats van één. Veel doe ik niet, dus veel valt er niet veel te vertellen, toch?
Ik neem een douche. Deugddoend en lang. Ik heb nog wat beloofd aan een klant en werk op mijn laptop. Erg is dat niet, leuk zelfs zo onder mijn boom met persoonlijke cicade.


’s Namiddags bezoek ik Crest. Lopend langs de mooie rivier vol pootjebadende persoonlijkheden stap ik in de goede richting die aangegeven wordt door het kasteel op de berg. Het oude dorpje is mooi maar er zijn, ook in deze tijden van tijdelijke migratie-schaarste, wat teveel toeristen. Ik spring een gezellig winkeltje binnen en koop er een nieuw zakmes. Uiteraard een Opinel N°8. Mijn oude gebruikte ik nog in Reims maar kan het niet meer vinden. Het zal wel in de V-Van liggen hoop ik want ik kreeg het jaaaaren geleden van mijn dochter. Het sneed tientallen figuren in tientallen wandelstokken en heeft me elke dag gediend in barre omstandigheden op de Omegabaarskwekerij. Ken je dat, zo een voorwerp waar je toch wel aan gehecht bent? Zoals een hond, maar dan zonder de nood om het eten te geven en kakzakjes mee te nemen op wandeling. Enfin, het is dus weg en ik kampeer liever met mes. De man van de winkel overtuigt me een inox exemplaar te nemen terwijl ik eerder voor carbonstaal ben. Maar hij houdt vol dat die inox scherper blijft. Ik plooi want hij ziet er nog scherp uit voor zijn leeftijd. Ik bezoek de straatjes rond de hoogste donjon van Frankrijk en geniet van de kleine dingen. Crest is best wel mooi en de Françaisekes achter de kraampjes met zelf geïmporteerde kunst ook.

Terug op de camping begint de uitbater te kletsen, over wat ik doe met vissen want dat zag hij aan de reklame op mijn auto en hij zevert wat over zijn zwembad. Deze keer trap ik er niet in en doe alsof ik geen filters kan herstellen. We belanden aan de bar en praten met een andere Franse gast over de voor en nadelen van automatische versnellingsbakken op moto’s. Je kent dat hé. Op de terugwandel hoor ik van verre een bekend gebulder en ontmoet de nieuwe buren. West-Vlamingen van Roeseloare (beghod!) op doorreis. Ik zever er wat tegen en keer een uur erna met volle maag terug naar de bar. De uitbater heet George. Zonder s. De mensen in deze streek zijn eenvoudig, waarom zouden ze hun zonen anders noemen? Het is ook gemakkelijk als toerist, al die Georgen. Ik drink met George een frisse Duvel want Heineken is voor het plebs en praat over het leven en hoe mooi het is en hoe moeilijk het is.
Meer hoeft dat niet te zijn.

Dag zeven: leve de vervloekte schoenen!

Na nog een douche, het vullen van mijn zes vijfliterbidons met eau potable et frais en het uitzwaaien van de West-Vlaamse vrienden, ben ik ’t gat in. George zwaait met trieste blik want blijft achter met zijn vrouw. Ik ben het bos in. Dat mag je ook letterlijk nemen. Na een relatief korte maar deugddoende wandeling in het woud, ga ik richting Roussillion maar al na vijf minuten moet ik remmen want er staat een jeugdige kerel met de duim omhoog langs de kant van de weg. Ik vind dat zielig, mensen van wie hun mama’s veel te weinig gefundeerde uitleg gegeven hebben over de gevolgen van duimzuigen tijdens de eerste levensjaren. En de gevolgen strekken zich ver, zo ver dat ze op zeventienjarige leeftijd langs een veldweg in een godvergeten gat van ’t land der Franken nog met de duim naar boven staan. Ik heb dan altijd dezelfde reflex. Ik stop en wil er alles aan doen om het probleem recht te zetten. Enfin, ik bedoel krom te zetten. Dus doe ik dat en een second later vraagt de vriendelijke kerel of ik hem kan meenemen naar Die. Ik zeg, welke die? Die daar of die hier? Hij snapt het niet, wat wil je met zo’n duim? Als hij instapt zie ik dat zijn duim plat ligt. Het is dus zeker een bedrieger, ook al omdat hij wat bruiner is dan de gemiddelde West-Europeaan. Ik kan het weten, ik geef les aan al dat soort bedriegers. Laatst nog zei er één van hen dat ik een toffe leerkracht was. Jaja, flemen en zalven. Ik heb hem toch een C-attest gegeven, hij moet het zelf maar weten.
Maar ik ben een man van vele kansen en geef die ook graag weg, dus schuif ik mijn gegronde argumenten opzij en vraag zijn naam. Zie je wel! Het is geen George maar een Aymir! Ik breng hem naar Die en verneem dat hij drie jaar in ’t land is met zijn familie met drie broers en zes zussen maar twee zussen zijn nog in Iran. En dat hij hier graag woont maar dat er geen zak te doen is. Ik leer hem hoe hij op drukke markten kan zakkenrollen en zet hem even later af in het kleine stadje.

Spotify geeft me “Money for Nothing and Chicks for Free” terwijl de D53 mooi onder me door glijdt. Ik cruise door Gorge des Gats, ga le “Roche remarquable” bekijken en doe een wandelingetje op Col de Grimonne. De bergen worden anders hier, ruwer, denniger, geuriger, koebelliger. De wind waait er anders, meer zoals in de Pyreneeën. Ik eet… tja… croissants uit Die en lekker bio-brood en terwijl ik even later afdaal knalt Jane’s Addiction door de boxen met “Coming down the mountain”. Dat is dus niet gelogen hé, ik zeg je toch dat Spotify me in de mot heeft? Ook op deze wegen voel ik me echt mens en erger me niet.

Voorbij Les Maas (wij in België hebben maar één Maas) kom ik langs een stuwmeer en zie het mooiste kleur van water dat er bestaat. Sowieso het mooiste kleur ter wereld. Ik kan dit niet op foto vatten maar prent het in mijn geheugen.
Aan de kant van de weg staat een auto met caravan en koekeloerende mensen. Ik herken ze meteen: de Roeselarenaars. Ik doe alsof ik ze niet zie en geef gas. Logisch wel dat ze hier zijn: deze rivier heet de Isère. In het West-Vlaams is den Isere gewoon den Isere, namelijk de machtige rivier die van de Frans-Vlaamse grens naar Nieuwpoort stroomt. Daar waren die Roeselarezen dus naar op zoek, naar den Isere. Verder kom ik voorbij dorpjes met de naam Corp en Mens. Tja… ook in La Loubiere, waar de wolven bier drinken. Heineken, geen Duvel. Het is er bar en ruw en ik zie sneeuw op de toppen and I like it.

In een flits zie ik een spleet in de hoge rots aan mijn linkerkant en ik stop honderd meter verder op een zeldzaam parkeerplaatsje langs de weg. Met de camera in de hand keer ik te voet terug en ontdek een ongelooflijk mooi riviertje dat een miljoen jaar oude spleet in de rotsen maakte. Als ik de barst in ga en de zon zich verstopt achter een wolk wordt het donker. Ik geef mijn camera de vrijheid en ben gelukkig met mijn bolderklimwerk op blote voeten. Schoonheid ten top.

De kilometers lange smalle weg eindigt een half uur later aan een eenzame chalet. Maar belangrijker is wat er net voor dat hotelletje ligt: la cascade du Voile de la Mariée.
Dit zou de mooiste waterval van Frankrijk zijn en behalve dat kleintje in die spleet daarnet, kan dat wel eens waar zijn. Maar vanop dit punt zie je overal in het komvormige dal watervallen van de bergen komen en via sneeuwmassa’s uiteindelijk blauwe bergstroompjes vormen die beneden in de Isère uit komen. Mijn hartje is gelukkig hier.

Er zijn wel heel wat auto’s op de P maar dat deert niet. Ik ontdek twee wandelpaden: de ene van ongeveer 1,5u heen naar een bergmeer, en de andere 2,5u klimmen naar Col des Pigeons, heel hoog in de bergen. Er hangt een blad boven het wegwijzertje met daarop de vrije vertaling van “Afgeraden route met gevaar, enkel voor ervaren bergwandelaars”.
Trigger. Het is 16u, wat doe ik? Ik besluit mijn rugzak licht te pakken: camelbag met 2,5l water, chocolade, studentenhaver, maaltijdrepen en proteïnebars. Ja, die heb ik mee ja. En de slaapzak en touw en musketons voor als ik op de berg moet overnachten. De Nikon en verrekijker vooraan in de buiktas. Om 16u30 vertrek ik naar Le Lac de Lusac. Weet je wat “ne lusac” is in het West-Vlaams?

Na tien minuten stappen vervloek ik de dame die me in de kampeerwinkel deze mooie bergschoenen verkocht met tien procent korting. Ik heb dus nog steeds een blaar op mijn linker enkel en die doet pijn onder de zorgvuldig geplaatste plakker. No pain no gain en ik ga door.

Onderweg maak ik mooie kiekjes van de bergen en het romantische riviertje en kom na een dik uur aan het bergmeertje. Wat jongeren die op de berg willen kamperen vragen hulp met het vinden van een ander meertje dat mijn wandel-app meteen vindt. Ik zeg dat het koud zal worden en ze zeer dicht tegen elkaar zullen moeten kruipen. Liefde is zo mooi. Er zitten visjes in dat meertje. Hoe die daar komen is me een raadsel. Ik heb nog zin en besluit naar de col te trekken. Vanaf hier moet dat een tweetal uur klimmen zijn en ik voel me fit. Een half uur later sta ik aan de rand van de sneeuw. Hoe de naar beneden stortende watervallen en kolkende riviertjes grotten onder de sneeuw maken is verbluffend mooi en weer maak ik teveel foto’s. Dan loopt het pad dood. Op zo’n sneeuwmassa die de kloof overbrugt en waarvan ik weet dat er een dik gat onder zit. Aan de overkant van de kloof zie ik het pad verder lopen en er zijn geen sporen van waaghalzen die er eerder vandaag over gingen.


Ik klim langs de rand van de kloof naar boven en kan uiteindelijk door de razende rivier, voorzichtig van rots naar rots klimmend.
ik bedank de mevrouw van de kampeerwinkel op mijn blote knietjes omdat ze me zo’n goede waterdichte niet-glijdende schoenen verkocht met tien procent korting!
Tien minuten later sta ik weer voor zo’n ijsmassa. Deze keer kan ik er niet rond. Ik schat de afstand in en leg mijn klimtouw rond een stevige tak van een oeroude struik. Met het touw dubbel ga ik stap voor stap over de sneeuw. Die is glad en uitglijden betekent een paar tiental meter naar beneden totteren op de rotsen. Bij elke stap zet ik mijn schoen vast en de wandelstok geeft steun. Het touw is drie meter te kort maar ik ben veilig en spring op het pad waarna ik het touw terug bij mij trek.
Dat was fun! Ik ga verder. Zigzaggend recht omhoog en ik puf. Dit is zwaar klimwerk, te vergelijken met een bijna verticale klim die ik vorig jaar met Seppe deed. Maar mijn conditie is beter en ik stop regelmatig om te drinken en een nootje te eten. Het uitzicht en het gevoel alleen op deze berg te zijn maken alles goed. De pijn in mijn hiel is aanwezig maar niet meer dan een schim.
Om acht uur kom ik aan de berghut. 2430 meter. Dit op drie uur en half doen is niet slecht vind ik zelf maar mijn benen zijn echt moe en ik duizel licht.
Ik hoor geroezemoes en ga kijken waar het volk zit. De man aan de bar komt naar me toe, bekijkt me wat vreemd en zegt “Oui?”. Niet meer. Hij is een beetje lomp maar kan er zelf ook niet veel aan doen. Wellicht zijn ze hier geen eenzame bijna-vijftigers gewent na acht uur. Ik vraag hem of er nog plaats is om te overnachten. Hij zegt ja, het is vijfentwintig euro. Wabliefteru? Ja, vijfentwintig euro. Ik weet dat ik 15€ cash op zak heb en zeg dat ik het met kaart of via overschrijving kan betalen. Georges, want zo heet de man, I kid you not, grijnst en zegt dat ze hier geen internetverbinding hebben. Cash of niets. Ik babbel wat met Georges in de hoop hem met 15€ te kunnen paaien. Georges is niet te paaien. Ik neem wat foto’s van de berghut. Georges mag er niet op.

Refuge du Pigeonnier

Het is dus ofwel onder de sterren slapen, ofwel terug, denk ik terwijl ik op een bank zit en etend recupereer. Op weg naar de top zag ik weinig slaapgelegenheid, geen vlakke stukken of grotten of richels. Maar ik kan het proberen en begin de afdaling. Het is acht uur dertig. Ik stap nu stevig door en vrees voor mijn hernia die tot nu toe koest was. Het is zeer koud hierboven en zelfs mij thermische trui kan door het zweet geen warmte vasthouden. Ik daal tot onder de wind-grens en krijg het weer warm. De zon zakt snel maar ik zie nergens een spot om de slaapzak uit te rollen. Dit is stijl en ruw gebied. De bergen beginnen rood te gloeien als ik weer bij de sneeuwvlakte kom en ik neem een berekend risico en steek over zonder touw. Het lukt goed maar ik ben toch blij aan de overkant te komen. Hier splitst het pad en ik neem de directe weg naar de chalet die ik ver onder mij zie. Dit pad is nieuw voor me en ik hos verder. Mijn rug begint pijn te doen maar het kan me niet schelen, het is nu een kwestie van beneden aan te komen voor het donker is. Ik stamp door en zie de bergen verduisteren. Beneden gaan de lichten aan in de chalet, als vuurvliegjes tegen het blauwgrijze canvas. De schemer valt en de rotsen voor mijn voeten vervagen. Maar ik zie genoeg en ga verder.


Hier en daar is er een rots met de vorm van een olifantenkop, krokodil of vis. Ik klop er op met mijn stok en het blijkt steeds steenvast een stee te zijn.
Als ik op de vlakke uitlopers van de rivierbedding kom gaat het bijna horizontaal tot aan de parking. Het is tien uur en donker.
Ik spring in de van en rij meteen weg om me een kilometer verder aan de kant van de weg te zetten, net op het plekje dat ik op de heenrit gespot heb. De velddouche is nodig en ik val al snel in een diepe slaap. Avontuur is heerlijk!

Dag acht: Google maps maakt een blunder

Gelukkig heb ik goed geslapen na mijn avondlijk avontuur. Ik wil de “Rocher de la Baume” zien en google maps vindt die meteen. Allée hop, wijle weg. In het eerste het beste stadje, toevallig met de naam Gap, spring in den Intermarché binnen want heb echt niets meer om te eten, behalve nog wat brood en beschimmelde pesto, maar die hou ik liever voor later, als ik echt zin krijg in fijnproeverij. Na zeventien minuten zoeken, vind ik eindelijk de veggie-afdeling: vier pakjes op een rij. Dat is echt alles wat ze hier hebben van vleesvervanger. Ze hebben anders wel veel lange rekken, een beenhouwerij én frigo’s vol veggie-vervangers. Dat komt goed uit want na mijn tocht van gisteren heb ik echt zin in een stukske vlees.  Ik koop ook een droge worst met nootjes en vanallesennogwat voor in de frigobox.

Een hele tijd later, als ik door een klein dorpje rij, vlak bij mijn doel, zegt de gps links. Dat is een niet verharde weg en het zeven- of toch iets rond die leeftijd jarige meisje met de rosse keffer op de hoek van dat wegje, kijkt me verbaasd aan. Geaorgette, want ik veronderstel dat ze zo heet, ziet, net zoals Georges gisteren, zelden bijna-vijftigers met een camionette dat veldwegje inrijden. Ik vind het ook wat vreemd, want er staan geen wegwijzers en de rots staat toch in een paar lijsten van bezienswaardigheden. Enfin, ik rij over een bijna op instortend staand brugje en ga volledig off-road. Bij regenweer zou ik hier meteen vast zitten maar het is poederdoosdroog dus kan ik verder. In een weide stopt het wegje en ik moet te voet verder. Wat ik hier zie is de max: zeker honderd soorten vlinders, waarvan zeker negenennegentig vleugels hebben, fladderen rond mijn hoofd en rond de vele bloemen in het dorre gras. Koningspage, Sint-Jansvlinder, dambordje, verschillende blauwtjes – en ik kan het weten want ik liep er al een paar – , parelmoervlinder, geel oranjetipje en ik kan nog wel even doorgaan met stoefen, maar je kan zelf ook op internet “vlinders in Frankrijk” opzoeken, dat spaart tijd en moeite.

Sisteron

Een rots is er niet te zien maar ik picknick op een leuk plekje. Alles heb sn voordeel!
Dan maar naar het dichtstbijzijnde stadje, dat heet Sisteron. Moest ik nu iemand zijn die dingen opzoekt, zou ik het kunnen geweten hebben. Ze zijn er bekend om hun rots. Die heeft toevallig dezelfde naam als de vlindertuin iets verderop. Sisteron ligt langs de rivier Le Durance, met al even mooi appelblauwzeegroen water als dat stuwmeer van de Roeselarenaars. Ik parkeer de wagen en stap het stadje in, dat links zicht heeft op die rots aan de overkant van ’t water en rechts gedomineerd wordt door een fort (met t) op de berg. Je loopt er, na het lezen van wat uitleg over de verticaliteit van de gelaagde rots, meteen de winkelstraat in en daar heb ik niet zoveel zin in.
Gelukkig ontdek ik bijna onmiddellijk een trapje links dat onder boogjes van de gebouwen doorgaat. Dan begint de ontdekkingstocht. Je kan hier – waar geen toerist te zien is want die drinken Ricard of roken niet-vegetarische saffen – verdwalen in de duizend jaar oude steegjes tussen de funderingen van de stad, waar je onder oude balken en bogen en muren loopt. Heel tof en leuk voor de Nikon en de kalende man die op mezelf lijkt. Ik koop later een hoed, want mijn pet is me te warm en bezoek het fort natuurlijk niet.

Zin in een Ricard heb ik wel, maar er zijn bij het buitenlopen enkel restaurants. Dorstig op weg dan maar weer, deze keer naar Roussillon om les Ocres te gaan bekijken. Ik rij door de platanen wegjes rond Cereste en door Apt. In Roussillon is het druk en ik rij, na een roodlichtpauze van zeker vijf minuten, weer weg met het plan om na toeristenuur terug te komen. Na een toer rond het dorp en de ontdekking van prachtige zichten op de oranjerode rotsen, vind ik een parkeer-slaapplaats onder een grote wilg.
Terwijl ik de BBQ in de fik steek en wat sappige paprika’s snij, rijdt een tweede busje het plekje op. Nederlanders! Ik kan de paniek onderdrukken en maak even later kennis met Ingrid en Bert, nu al de tweede sympathiekste Noorderburen die ik ken. We kletsen wat en besluiten beiden pas de volgende dag de chemin des Ocres te volgen. Misschien sta ik wel eens vroeg op om de drukte voor te zijn.
De avond is gezellig en de nacht warm.

Dag negen: De echtheid van lavendel

Er was een plan en dat plan ging steevast uitgevoerd worden. Vroeg opstaan, een uur of zeven, fiks ontbijten en voor de toestroom van andere koekeloerende ogen de rotsen van Roussillon bezoeken.
Maar het is vakantie en plannen zijn er om niet nageleefd te worden. Dus hou ik me aan dat tweede plan en word rond half negen wakker. Na nog wat sluimerend rusten hoor ik de buren opstaan en mijn maag knorren. Dat laatste is iets luider dan de geluiden buiten dus schiet ik in actie en ga over tot de orde van het ontbijt. Als goede Van-lifers kletsen we wat en even later vertrekt het sympathieke koppel voor de helft overdekt door een papieren cowboyhoed via de Grand Randonnée naar het dorp. Ik kan niet meteen mee want moet de afwas doen. Daarna gesp ik mijn schoenen rond de hals en de camera rond mijn voeten en ga op pad. Als ik een kwartier later het dorp door stap, zie ik ze al van ver op een uitkijkrots staan, Ingrid en Bert. Of was het Inge en Bart? Ik en namen, het is en blijft een ramp. Onlangs wist ik niet meer hoe mijn vrouw heette, tot een vriend me vertelde dat ik net gescheiden was. Ik schrok me een bult! Hoe dan ook, ze stonden daar zo mooi dat ik er meteen een foto van nam. Toen deed mijn toestel niets meer. Batterij plat. Van drie streepjes meteen naar nul! Waar is het respect gebleven?


Als ik even later de info-borden bekijk, met mijn hoofd naar de Franse uitleg gedraaid en mijn ogen naar de andere kant om stiekem de Engelse tekst te lezen, komen de buren op mij af. Ik moet me even inhouden om niet te lachen als ze me vertellen waarom ze naar me komen. Jij zal dat zo meteen ook doen als je geen Nederlander bent en als je wel een Nederlander bent, snap je ook wel waarom:
“Nouw”, zegt Isolde. Of was het Ingrid? Ja het was Inge, ik weet het bijna zeker. “Nouw, ze vragen drie euro entréej!”… Geef toe! Je bent aan het lachen!
Ik maak wel wat gebruik van de situatie om dat lachen op te wekken, want in werkelijkheid hadden ze gewoon geen geld mee. Dat nam ik toch goedgelovig aan. Ik ben en blijf een wereldburger. Ik heb dus geld op zak en betaal, genereus als wij Belgen zijn, met plezier drie ticketjes. Ingrid haar fototoestel werkt namelijk wel nog en daar wil ik van profiteren. De wandeling brengt ons via voorgekauwde stoffige paadjes langs de unieke en wondermooie rotsen met alle schakeringen van geel tot roodbruin oker.

I&B

En ondertussen praten we. Over het leven en de zin ervan. Over darwinisme en evolutie en onze beperkte maar wijze filosofische benaderingen ervan. In het dorp, dat op zich ook heel mooi is en het bezoeken waard, trakteer ik ze op een terrasgebonden drankje, waarbij ik mijn gisteren-goesting naar Ricard kan verzadigen en kletsen we over minimalisme, gezond leven en ander interessant plezier. Over hoe ver onze maatschappij staat van de eenvoudige dingen rond ons die ons gezonder en gelukkiger maken, zoals kruiden en cocosmelk. Toffe mensen, die Igor en Betsie!
Terug op onze Van-spot wisselen we gegevens uit en hoppekee, we zijn er weer vandoor. Ieder zijn avontuur najagend.

Ikzelf trek door de Provence naar de Gorges Du Verdon, waar ik al even naar uitkijk. De hoogvlakte vol lavendelvelden ruikt naar WC-verfrisser. Ik hou niet van de geur van WC-verfrisser en aangezien ik een nogal logisch denkend brein heb, hou ik dus ook niet van lavendel. Wel van het uitzicht, niet van de geur. Jaja, ik weet het, ik ben niet normaal; maar dat is normaal. Maar veel mensen houden blijkbaar wel van WC-verfrisser en staan te paraderen tussen de paarse struiken met een fotograaf voor hun neus. Er is zelfs een trouwkoppeltje te zien. Eer staan ook veel ruïnes van oude weet ik veel welke gebouwtjes en toegeven, al dat paars is zeer mooi.
Ik vraag me onderweg af of er nog zoiets zou bestaan als wilde lavendel. Want dit hier moet gecultiveerd zijn en ik zag nog nooit wilde lavendel. Maar ik zag ook nog nooit een zeekoe, behalve op téévéé en die beesten bestaan dus wel echt. Of ze naar lavendel ruiken is nog zeer de vraag maar ik denk het niet want er zouden meer strontvliegen rond zitten.
Er staan ook veel kraampjes in de Provence, waar ze lavendel verkopen. En lavendelolie. En lavendel WC-verfrisser. Ik stop niet. Als ik het dal in rij zie ik een laatste kraam met twee mooie vrouwen. Éen zit in een traktor, de andere staat naast haar kraam met twee kinderen. Mooie lavendelvrouwen in traktoren zijn te sterk om te weerstaan en ik stop. Jammer genoeg rijdt traktormadam weg. Ik sla een praatje met de andere schone, die met de jonge dochter met de grote grote mond. Ze heeft zelf wat hectares en alle producten in het kraam, inclusief de lavendelhoning, komen van haar veld. Voor honing ben ik altijd gewonnen en ik koop een potteke. Ik wil geen zakje en de zesjarige wijsneus legt me even uit dat dat goed is want dat haar moeder anders bijna al het geld dat ze verdient moet uitgeven aan zakjes. Als ik in de auto stap komt ze naar me toe met een papieren zakje waar ze een tekening op maakte. “Je m’appelle Élia” zegt ze met de lach op haar snoet. Ik schrijf het op het zakje. Om niet te vergeten.

Dan kom ik in Moustier-Sainte-Marie. Miljaar wat is dat een mooi mini-stadje zeg! En miljaar wat zijn hier veel toeristen zeg! Het staat op de lijst van de 10 mooiste dorpen in Frankrijk. Foto foto en dan een wandelkaart van de Verdon halen in het bureau de tourisme. Ik wandel wat door de stad maar wil vluchten voor al dat volk. Beneden aan het dorp begint net een bio-marktje op z’n Frans en ik koop er wat augurken en een bio-speltbrood van Cathérine en Sandrine, die ook een mini camping hebben. Ik koop ook geitenkaas van de geitenboer. Is het toeval dat ik de namen en verhalen van de vrouwen ken maar van die geitenboer niets afweet?

In de wagen aangekomen bekijk ik de wandelkaarten. Er zijn vier moeilijkheidsgraden: blauw voor mietjes en andere kinderen. Groen voor wie op zondag te voet naar de bakker om koffiekoeken gaat. Zwart voor stoere potige échte mannen en vrouwen. Rood voor idioten die hun leven moe zijn. Ik twijfel tussen groen en zwart maar aangezien ik zelden naar de bakker ga en voor die gelegenheid liever mijn fiets neem, ga ik voor zwart. Le sentier Blanc-Martel staat me meest aan en ik rij naar het vertrekpunt.

Jongens en meisjes, gewoon al van Moustier-Sainte-Marie de Verdon inrijden is adembenemend mooi! Hoe komt het in Godsnaam dat ik dit niet eerder zag? Doen! Volgende zomer! Of sneller!
Ik parkeer de wagen aan Chalet-Maline, kook een potje met lekkere zuiderse tomaatjes, schrijf wat verhaaltjes en ga op tijd slapen. De sportieve wandelaar doet zeven uur over dat pad, dus ik moet uitgerust zijn. En dat zal ik!

Dag tien: diep

Ik ben wakker rond acht uur en ontbijt met twee eitjes, het zeer lekkere biobrood dat ik gisteren kocht en de zelden zo lekker gesmaakte geitenkaas. De kaas heeft een naam: Tomme. Ik hecht er niet teveel belang aan want als ik de dingen teveel benoem raak ik eraan gehecht en wil ik ze niet meer opeten. Ik had eens een forel en die heette Irma. Ach wat deed het pijn om die als Truite-au-Bleu in mijn bord te zien liggen. Maar ik wijk weer af.
O ja, heb je tien minuutjes? Dit wordt een lange vertelling. Een extraatje voor het slapen gaan: De avonturen van nonkel Tijn.

Ik neem mijn tijd en bereid alles goed voor. Geen idee hoe ik van het eindpunt terug geraak want dit is een one-way-walk en de bus rijdt niet ’s namiddags. Dus is onder de sterren slapen een optie. Bijna drie liter water, waarvan twee in de camel-bag, warme kleren, regenkleren, slaapzak, zaklamp, eten, krachtvoer, het gaat allemaal in en rond de rugzak. Op de buik de foto-tas met camera en koekjes.
Tegen tien uur ben ik op pad.

En wat voor een pad! Echt een aanrader voor wie een goede conditie heeft en niet bang is van stijgen en dalen op rotsige paden. Er is initieel nogal wat vol op het pad en ik haal wat families en groepjes jongeren in. Die gaan niet door tot het einde maar springen ergens voor het eerste kwart de Verdon in om te verfrissen.
Verder is het pad echt tof en met momenten zwaar. Mijn voet doet weer pijn ter hoogte van de goed verzorgde blaar naast mijn linker achillespees, maar het stoort me niet teveel.
Op het pad kom je soms dicht bij het kabbelende water met keienstrandjes, loop je door bos van buxus – hier wel volledig opgevreten door de buxusmot die trouwens overal op de paden voor je neus aan zijden draadjes hangt -, door bos van oeroude eiken, door open plekken en rotsen. Je stijgt er voor de “échelles de la Brèche Imbert” honderdvijftig meter op een afstand van nog geen vijftig meter via rotstrappen en daalt dan af via een oude ijzeren trap.


Het zich is overal fenomenaal mooi. Dit is echt zowat het mooiste wat er bestaat in Europa denk ik.
Behalve dan Juliette Binoche in haar jonge jaren.
Na de trappen besef ik dat ik moet doseren en rust regelmatig. Het is 32 graden en dus heet.
Ik zie onderweg muurhagedissen, kan nog net een Westelijke Smaragdhagedis fotograferen en ook de adder staat op een plaatje. Ik zie thijm, bonenkruid, rozemarijn en dan een rozemarijn-achtig plantje: échte lavendel! Het ruikt heerlijk fris, iets tussen lavendel en rozemarijn.
En dan komt de eerste tunnel. Hier ga je normaal niet door, maar ik doe dat wel en volg de oude geroeste sporen van de graaf-trein die er al honderd jaar liggen. Geen idee wat ik in de tunnel zal vinden, maar hier is het koel en leuk en ik ben alleen. Ik heb mijn duiklamp mee en dat spel geeft een fare om U tegen te zeggen. Ik zie kikkervisjes, wellicht van de donkeregrottenkikker, vleermuisjes en veel hooiwagens. Halverwege, na een grote bocht, doe ik het licht uit. Écht donker en stil, het blijft een vreemde gewaarwording. Naar het einde toe zie ik dat er licht is aan het einde van de tunnel. Hoe mooi is dat! Ik zet mijn lamp uit en probeer in het stikdonker naar de uitgang te lopen.
Als ik buiten kom en voorbij het hek ga, kom ik het Italiaanse en het Hollandse koppel tegen die me een paar minuten voor de tunnel inhaalden. In nam de short-cut. Ook de volgende tunnels, waar je door moet, zijn tof en je kan vanuit de sporadische openingen de jeugdigen zien canyoningen (zeg je dat zo?) en van rotsen zien springen.


Naar het einde toe ben ik stikkapot en heb pijn aan mijn voeten. Maar op het einde is de “Grand Canyon”, een mooie plek tussen de rotswanden waar vele pootjes pootje baden. Het is ook de plaats waar de rafters en canyoning-lui vertrekken. Die hebben vals gespeeld en komen van de parking die honderd meter verder (en twintig meter hoger) ligt.
Ik rust uit en laat mijn voeten wat afkoelen. Dan vertrek ik weer want wil kijken hoe ik terug geraak.
Net zoals enkele van mijn mede-trekkers, is het even een teleurstelling te zien dat de parking niet het eindpunt is. We moeten nog honderdvijftig meter omhoog langs een behoorlijk stijl pad en het is nu voor velen om de vijf minuten rusten. Mijn water is net op, maar ik ben er bijna. Ik vind mijn ritme en ga door tot op Point Sublime, het eindpunt. Het is 16u30. Goed gestapt dus.

Op point Sublime is een hostel en een bar-restaurant. Die zijn net gesloten voor de wekelijkse sluitingsdag. Kan je dat geloven? Daar staat midden in Corona-tijd honderd man voor je neus en je sluit? Fransen, wie begrijpt ze?
Het hostel is vol en dat is tegenslag want ik was graag blijven slapen. Er is een bus naar la-Palud-Sur-Verdon maar dan zit ik daar vast en wil niet met die andere vijftig wachtenden op de bus.
Ik rust, eet wat en besluit dat ik onder de sterren ga slapen.

Na een dikke vijf minuten verder stappen zie ik langs de kant van de weg een ruïne waar ik misschien een plekje vind. Die steenhoop lukt niet maar daarnaast is een stuk weide met hoog gras en mooie oude eiken. Zo een vlak stuk is zeldzaam hier en ik besluit er te slapen.
De eiken zijn machtig en wekken de aap in mij op. Ik zit snel ok de eerste dikke lage takken, die zich verbazend ver en bijna horizontaal uitstrekken. Er staat een dikke laag mos op.
Ik leg me neer op een dikke tak, de benen op een andere en droom weg.
Dat deed ik zoveel als kind, in de bomen liggen kijken naar de kruin. Ik denk niet dat er iets is wat me meer rust brengt dan dat. Voeling met de boom, hoog en boven me het spelen van het licht in het groen van de bladeren. Ik leg me vast met een touw en dommel in. De wereld tussen slapen en waken.
Na een uurtje kom ik uit de boom en eet nog een goed stuk brood, mijn laatste banaan en een koek, en rust nog wat langer, genietend van de natuur rond mij, kijkend hoe een spin haar web maakt.
Ik maak een nest naast een omgevallen stronk, recht onder de eiken, waar ik mijn slaapzak in uitrol want ik wil gaan slapen met het vallen van de nacht. En dat doe ik ook.

En dan begint het.
Boven mij hoor ik geluid en zie in de schemer een eekhoorn. Ja mij oren Gerard, het is er niet één maar het zijn er tientallen. Ze springen van tak tot tak en kwetteren tegen elkaar. Ik neem een mislukte foto of twee en het toestel flitst. De beesten ontdekken me en beginnen tegen mij te kwetteren. Plots hoor ik achter me geluid en draai me om. Een beest loopt en grote paniek weg over het bladerdek, het lange gras in en vanuit het bos klinkt meteen een blaffend gegrom. Was dat een everzwijn of een vos of een das? Ik zie niet in het donker.
Tof, zo’n nachtleven en ik ben in mijn nopjes, zo ingeduffeld in de slaapzak. Tot het zoemen begint. Muggen. Neen meneer, geen tien maar duuzend! Ik strop de slaapzak toe tot enkel mijn mond vrij is om te ademen en meteen zitten ze op mijn lippen. Ofte: ze zitten me op de lippen.
Terwijl ik mezelf vervloek dat ik mijn muggennet in de auto laten liggen heb, beginnen er dingen te vallen op de bladeren. Eerst denk ik regendruppels, dan denk ik dat de eekhoorns dingen naar benden gooien. Ik steek mijn licht aan en zie rond mij kevers vallen. Die doen blijkbaar aan nachtelijk bengee-jumpen zonder rekker. Stoer.
Ik kan zo niet slapen. Het is half elf en ik heb wat gerust dus besluit nog niet te stoppen met het avontuur. Avontuur op avonduur denk ik dus verzamel ik mijn gerief en vertrek. Voor een stevige nachtwandeling. Naar het dorp. Dat is via de GR4 een dik uur en half stappen en dat zal me wel lukken want volgens de kaart vallen de hoogteverschillen mee.

Ik volg zonder al te veel problemen de rood-witte streepjes het en der op een boom of steen. Na een kwartier kom ik aan een geitenboerderij waar ze me verbaasd vragen wat ik doe. Is dat nu zó vreemd, in ’t host van de nacht alleen door de bossen op een voetpad stappen? Blijkbaar wel.

Ik ben alleen. Heel alleen. En dat is zalig. Er is enkel het geluid van de nachtelijke dieren en de contouren van de heuvels en bossen tekenen zich in zacht contrast tegen de maanverlichte sterrenhemel. En sterren zijn er. In België hebben we er zoveel niet, die zijn gestorven door de vervuiling of door het gat in de ozonlaag gevallen.
Waar ik kan en de maan het smalle hobbelpad verlicht, stap ik zonder lamp. Mijn ogen wennen snel en ik stamp zelden tegen een uitstekende steen. Waar het te donker wordt en het pad het bos in duikt, zet ik mijn hoofdlampje aan. Soms, als ik in de verte wil kijken naar de overkant van het ravijn, gebruik ik de duiklamp. Ik stap op het ritme van de muziek in mijn hoofd.
Dat doe ik altijd: een melodie zingen in mijn hoofd terwijl ik stap. Het brengt me in een soort trance en dat is nodig want ondertussen liggen beide hielen open.
Onderweg zie ik in het licht van de maan en mijn lamp mini groene oogjes van spinnen op de weg. Ik hou van spinnen en ben verrast te zien dat het pad vol zit met Pisaura Mirabilis, de grootste wolfspin van Europa. Ze zitten vooral in de buurt van de her en der gedropte paardendrollen want ze weten dat hier vliegen en mestkevers op af komen. Mijn geest mijmert over een ver verleden, de tijd dat we met wat medestudenten gingen kamperen in een met kleine donkergele paaslelies bezaaid grasveld ergens in de Ardennen. Ik zag er de Dolomedes Fimbriatus en was iets te enthousiast om de twee stadsmeisjes die mee waren op het gemak te stellen. Als er maar een reden was om ze te troosten.
Als er spinnen zitten, ben ik wel op mijn gemak en trek verder. De tocht is lastig en ik ben moe. Maar ik heb het doorzettingsvermogen van mijn vader en weinig opties, dus ga door.

Hier en daar wijst een glimworm me de weg. Die beesten zitten vol chemische troep om licht te maken en dat soort milieuvervuilers zijn niet te vertrouwen dus ik volg hun advies niet op.
Het is middernacht als ik aankom in La Palud-sur-Verdon, een stadje dat ’s nachts extra mooi is. Het eerste deel loop ik stil door de verlaten straten langs het prachtige silhouet van het kerkje. Pas op het einde van het dorp hoor ik leven in een lokale bar waar jongeren plezier maken omdat ze jongeren zijn die plezier maken.
Er staat ook een wegwijzer: Chalet-Maline 8km. Ik denk eraan een fiets te lenen maar hier fietst men niet. Zoek ik onderdak? Ach neen, acht kilometer aan vijf km/u, dat is geen twee uur stappen. Ik ga gewoon door. Langs de weg deze keer.

De maan verdwijnt achter de horizon en felle Venus neemt het van haar over.
De volledige acht kilometer kom ik niemand tegen. Enkel de nimmer-slapende gierzwaluwen piepen rond me. En het tikken van mijn wandelstok op het asfalt. Tik tok tik tok. Nu is het min of meer op karakter doorwandelen en ik mag niet stoppen want dan kan ik misschien niet meer vertrekken. Ik moet enkel opletten dat ik niet in het ravijn naast me totter. Ik deed dit al eens als ik achttien was, zo gewoon blijven wandelen omdat ik niet mocht stoppen. Toen vond ik rust. Nu ook.
Wellicht ben ik niet de eerste die dit doet, ’s nachts door de Verdon trekken. Maar zo voelt het wel. En het is echt de moeite. Dit is alleen zijn in alle stilte, midden in de machtige natuur met boven je de sterrren en naast je machtige schaduwen. Heerlijk.

Om kwart voor twee kom ik aan de V-van. Alweer vlot gestapt dus. Ik ben euforisch en de vermoeidheid is even verdwenen. Ik warm wat water, kleed me uit, neem midden op straat een heerlijke velddouche en verzorg mijn wonden.
Dan kijk ik met de verrekijker nog even naar Venus. Net voor ik haar heuveltjes ontdek, val ik in een welverdiende slaap.

Dag elf: van paniek naar flamingo’s

Ik sliep lekker. Echt lekker! En word rustig wakker, nagenietend van mijn avontuur gisteren.
Na het likken van mijn wonden en het slikken van een kom gegarneerde muesli, ruim ik op en maak me klaar om te vertrekken.
Alleen vind ik mijn portefeuille niet. “Ik had die zeker mee” denk ik en ga weer op zoek. Rugzak. Andere rugzak. Broekzakken, vuile was, spleten, kieren, nog eens de rugzak. Het lichte gevoel van paniek borrelt op. Toch niet verloren onderweg? Ik zoek opnieuw, zonder resultaat.
Rationeel denken Tijn, rationeel denken. Worse case scenario: ik vind dat ding niet en moet naar de politie, naar de hostels aan het vertrek en einde van de tocht, moet met de GSM cash zien te vinden. Moet sneller naar huis. De plannen ontrollen zich in mijn hoofd terwijl ik de zeventiende uitkamming van de V-Van staak. Ik kan de tocht niet meer te voet doen. Daar zijn mijn voeten en andere vlezige bestanddelen niet meer toe in staat. De portefeuille moet er uitgevallen zijn op de slaapplaats, daarvoor had ik ze nog en daarna maakte ik geen koprollen of salto’s meer. Ik rij langzaam de eerder gestapte weg terug. Vanaf het dorp kan ik het wandelpad niet per wagen volgen en rij naar de plaats met de machtige eiken. Even verder kan ik mijn wagen kwijt op een uitkijkpunt en stap snel naar mijn doel. Ik voel vreugde bij de gedachte dat ik mijn bankkaarten en ander gedoe zal terugvinden. Ik stap door de weide tot op het bladerdek onder de bomen. Er ligt niets. Ik zoek. Bij de eik waar ik in sliep. Ik klim er in om op de takken te kijken. Niets. De eekhoorns of het brullend konijn zullen mijn Europese ziekteverzekeringskaart nodig gehad hebben denk ik en probeer de beesten wakker te roepen. Tevergeefs.
Teleurgesteld ga ik na een kwartier zoeken terug. “Dat kan niet” denk ik en neem voor de vijfde keer mijn rugzak. Die weegt iets te zwaar maar dat komt wellicht door de camelbag. Ik haal de waterzak er uit en voel mijn hart een klopje overslaan bij het zien van het kleine verborgen zakje mét rits. Veiligheid boven alles! Natuurlijk stak ik hier mijn bruinleren flap in! Opluchting alom.
Het is middag.

Ik zet mijn doel op het uiterste Zuiden: de Camargue. Waar ze het Camargue-riet hebben, je weet wel, dat hoge riet waar ze de mondstukjes voor de saxofoon van maken. Ik wil daar wel eens komen.
het wordt een dagje met veel auto, maar dat is niet zo erg want het is warm. Nu al vijfendertig graden.
De V-van rijdt vlot langs dorpjes met mooie gezichten en vreemde namen zoals Allemagne-en-Provence waar ze vreemd genoeg Frans spreken, Peyrolles waar iedereen betaald wordt of Mallemort waar de dorpsgek zelfmoord pleegde.
Ik rij langs de Vaucluse, spelend met de rivier Durance en zie alweer schilderij na schilderij.
Uiteindelijk kom ik in Arles en rij er schaamteloos voorbij, de Camargue in. Alweer kies ik de kleinste wegjes en uithoeken en er zijn geen buitenlanders, zelfs bijna geen Fransen.

Het zicht is hier volledig anders dan vanmorgen. Open vlaktes. Plat.
Ik stap uit met de verrekijker en camera rond mijn nek gesnoerd en waag me door een stuk laag groen naar de waterkant. Flamingo’s! Veel. En ganzen, strandlopers, een koppel wulpen.
Heerlijk. Het water is zilt en er groeien veel plantjes. Ik spot zeekraal en pluk een groot handvol van de zachte toppen. Heerlijk lekker snoepgoed. Beter dan zoute drop.


Na een uurtje wandelen heb ik verfrissing nodig, neem mijn zwembroek, snorkel en zwemvliezen en ga het water van Étang du Galabert wat dieper verkennen.
Dat moet je dus niet doen. Toegegeven, het is fun, maar verwacht niet dat “dieper verkennen” ook echt dieper is. Verder van de rand ja, maar de bodem blijft op max 50cm diep. Ik zie wel wat visjes en groen, veel groen, maar keer al snel terug. Deugd deed het wel.


Dan rij ik nog even verder naar Plage de Piemanson, zowat het meest zuidelijke puntje van de Camargue. Daar staan heel wat wagens op het strand maar dat geeft niet. Ik zet me schuin tegen de zon op een mooie afstand van een andere Van-lifer met twee honden, doe een wandelingetje naar de met weinig zwemmenden bevolkte zee en kook een potje met worteltjes en zeekraal en één van de ondefinieerbare Intermarché-veggie schijven met soja. Dat moet je eens proberen: top-maaltijd!
Ik tuur de rest van de avond naar de sternen, reigers en ander tweepotig gepeupel en tokkel wat gitaar. Dat instrument dreigt anders in een depressie te geraken door eenzaamheid. Uit deze reis komen misschien liederen voort, misschien ook niet.
Er staan op het reuze strand nog een viertal campers en het is vredig als de slaap valt met de nacht.