In den tijd – en dan spreek ik niet van een generatie of twee terug, maar van toen men het wonder van de elektrische lamp nog niet kende, of van botox-lippen of van met PU-schuim gedichte spleten en kieren – hadden de mensen een paar slimme truckjes. Zo van die eenvoudige dingen waar iedereen mee weg kon. Zaken die iedereen meteen verstond. Waar geen tekeningske bij nodig was. Enfin, bij sommige van die zaken was wel degelijk een tekeningske nodig.
Meer zelfs, bij sommige zaken was een tekeningske hét. Denk maar aan de manier waarop de eens zo stoere oermens Leo Da’Vinknie plots tekeningskes begon te maken om aan zijn vrienden de weg te wijzen naar zijn eenzame grot. Of hoe men, wat later, broodlijnen op de grond begon te trekken om weer thuis te geraken, ondanks het onvermogen in te zien dat vader houthakker thuis niet langer met de plakke bijl zwaaide!
Zo ook ging het met de pest. En met melaatsheid en met cholera. Dát waren nog eens ziektes om over naar huis te schrijven, ware het niet dat de meesten ofwel niet konden lezen, ofwel geen vingers meer hadden om te schrijven, ofwel beseften dat er op het perkament wellicht onooglijk kleine kiemen zaten die de aangeschrevenen zouden contamineren. Ofschoon men wellicht ook niet vertrouwd was met het woord contamineren, dat lijkt me wat straf.
Het ging natuurlijk over de trukendoos en tekeningetjes, laat ons dat vooral niet vergeten. We weten allemaal wat men destijds deed als de pest uitbrak ten huize Flamand of Vanckeerschberghen. Juist ja, met zette een groot zwart kruis op de deur. Dat weet ik, want ik zag het in een vlezige film die toendertijd opgenomen werd tussen al die vergankelijkheid. En u weet het ook mevrouw, meneer, want het staat in ons collectief geheugen gegrift. Het bleef achter in één of ander duister genoom dat we allemaal meedragen. Dat kruis. Dat verdomde zwarte kruis!
Ik zit thuis.
Ik zit verdomme thuis. In eenzame opsluiting. In quarantaine. Kwwuarrranteijneu, zo hoor ik de Hollanders dat zeggen, daar genieten ze echt van want het is een Frans woord en we weten dat ze daar van smullen. Zo ook van suderans, maar daar gaat het niet over.
Het gaat erover dat ik contact had met een jeugdige mens van corona-zekere aard, die met dezelfde zekerheid enkele niet steeds even onschuldige vriendjes en vriendinnetjes contamineerde. Dat woord klinkt chiquer dan “vervuilde”, maar – beste Noorderbuur – het betekent hetzelfde.
Dat ik toevallig les geef aan die bengels, spreekt niet meteen in mijn voordeel, integendeel, het spreekt wél in mijn voordeel. Want heeft niet ieder nadeel ook z’n voordeel?
Zeker Zeven dagen Zit ik hier, in mijn kreunende huis. Zeven dagen voor mij alleen, zonder het verslijten van drukke wegen, het van hot naar her springen om Jan en Alleman zijn goesting te geven. Tijd om wat zaken af te werken, tijd om op te ruimen. Op ’t gemak. Tijd ook om daar wat langer door te brengen, op ’t Gemak.
En mensen lief, zouden we die oude gewoonte niet eens uit de kast halen? Dat gen activeren?
Zou het niet handig zijn om op de deuren van de huizen en voertuigen en werkhokken van zieken en eventueel ook op hun voorhoofden, een groot zwart kruis te zetten? Dat herkent iedereen, dat kruis! Zou dat geen oplossing zijn om die bende nihilisten op hun plaats te zetten en ze er te houden?
Ik ben voor! Morgen haal ik de spuitbus boven. Voor op de voordeur. Die moet toch kapot.